Willem Hussem

Willem Hussem verhult niet, maar laat zien.

Kort na zijn zestigste verjaardag schreef kunstschilder Willem Hussem aan zijn zoon Frank dat hij nu eindelijk wist wat hij met verf kon doen en dat hij nog tien jaar de tijd had om mooie doeken te maken. In zijn woorden school een belofte die de kunstenaar achteraf gezien ruimschoots wist in te lossen, want de periode 1960-1970 werd artistiek bezien zijn meest interessante. De wisselvalligheid waaraan zijn werk voordien nogal eens ten prooi viel – en die hem door kunstrecensenten regelmatig werd verweten – maakte in die jaren plaats voor een consistent schilderkunstig idioom. Als laatbloeier had hij na jarenlang zoeken zijn grote stijl gevonden; een wijze van uitdrukken waarmee hij zich wezenlijk onderscheidde. Dat resulteerde in een reeks schilderijen die tot de hoogtepunten zijn gaan behoren van de naoorlogse moderne schilderkunst in Nederland.

Willem Hussem werd in 1900 in Rotter- dam geboren. Na zijn opleiding aan de Academie voor Beeldende Kunsten in zijn geboorteplaats en privé-onderricht bij kunstschilder Dirk Nijland vertrok hij in 1919 naar Frankrijk om zich na omzwervingen te vestigen in het zuidelijk gelegen Les Angles. Hij onderhield nauw contact met zijn vaderland, maar keerde pas na tien jaar terug. In 1930 huwde hij Anna Provo Kluit en een jaar later werd hun zoon Frank geboren. In 1933 volgde een tweede Franse periode toen het gezin zich vestigde in Bougival even onder
de rook van Parijs. Persoonlijke omstandigheden en de toenemende politieke spanningen in West-Europa deden Hussem en zijn vrouw in 1936 besluiten definitief naar Nederland terug te keren. Het echt- paar vond een bovenwoning in de Mijtenstraat te Den Haag met op de begane grond een voormalig badhuis dat dienst kon doen als atelier.

Schilderde Hussem in de periode waarin hij voornamelijk in Frankrijk verbleef in een weinig opzienbarende impressionistische stijl, nog in het jaar van zijn terugkeer ontstonden zijn eerste modernistische schilderijen. De vele indrukken die hij vooral in Parijs opdeed, vonden in die periode hun uitwerking in zijn werk. De dreiging van oorlog, maar vooral ook de twijfel over zijn nieuwste werk en te volgen artistieke richting luidden een langdurige impasse in. Hussem schilderde in de jaren 1938-1945 weinig en hield zich vooral bezig met poëzie en cultuuronderzoek. Begin jaren veertig mondde dat uit in twee dichtbundels en het boek ‘Het Paascheiland – zijn voorouder en vogelcultus’. Na het voltooien van zijn studie over het Paaseiland begon hij zich te verdiepen in het Zen-boeddhisme en de daarmee verbonden kunst van het kalligraferen. Het zette hem aan tot experiment en in de periode 1943-1945 ontstonden honderden expressieve inktschilderingen. In technisch en aanvankelijk ook formeel opzicht volgden ze de uitgangspunten van de traditionele kalligrafie, maar al snel bevrijdde Hussem zich van elke vooropgezette vorm of voorstelling. Zijn kalligrafische schilderingen manifesteren zich dan ook niet, zo- als de oosterse, als betekenisdragende karakters, maar als volkomen vrije abstracties. Voor Hussem betekende de kalligrafie zoveel als een schilder- kunstig onderzoek; een oefening in gebaar, in be- heersing en in verhouding tussen schrift en leegte. De vaardigheden en inzichten die hij ontwikkelde effenden het pad voor zijn eerste abstracte schilde- rijen. Stelden inkt en penseel hem in staat om in ritmisch vloeiende bewegingen te schilderen, olieverf vroeg om een andere benadering en het is zijn werk aan te zien dat hij lang heeft gezocht naar een herkenbaar olieverfhandschrift.

In de periode 1945-1957 experimenteerde Hussem met bijna alle mogelijke vormen van moder- nisme. Zoals veel schilders had hij deze ‘zijsprongen’ nodig om bevestiging te vinden in de werken die uiteindelijk de hoofdstroom binnen zijn oeuvre zouden gaan uitmaken – de schilderijen waar- in het ritmische schildersgebaar het beeld bepaalt, de schilderijen die al componerend, kleurvorm tegen kleurvorm zijn samengesteld en de schilderijen waarin die karakteristieken samenkomen. Erkenning kreeg Hussem in die periode vooral op lokaal niveau. Haagse recensenten prezen hem als een van de belangrijkste modernisten van dat moment en hij kreeg tot driemaal toe de Jacob Marisprijs toegekend, in 1952 en 1955 voor de schilderkunst en in 1958 voor de tekenkunst. Landelijk was er zeker waardering, maar moesten hij en vele andere modernisten het afleggen tegen het geweld dat Cobra-kunstenaars Appel, Constant en Corneille ontketenden. Een kentering leek zich in 1960 te voltrekken toen het Haags Gemeentemuseum een grote tentoonstelling van zijn werk organiseerde en hij met Wessel Couzijn de Nederlandse afvaardiging uitmaakte voor de 20e Biënnale van Venetië. Deze successen vielen Hussem ten deel in een periode waarin zijn stijl zich definitief uitkristalliseerde, hij een wijze van schilderen ontwikkelde waarin hij een expressionistische techniek combineerde met een constructivistisch ordeningsprincipe. De symbiose die hij bereikt tussen expressie en ordening, het fysieke en het mentale, emotie en ratio maken de essentie uit van zijn schilderkunst uit die periode.

In bijna alle werken uit de jaren 1960-1967 vallen veeg, kleur en vorm volledig samen – het schilderkunstig proces voltrekt zich volgens een architectonisch principe, waarbij elke vlot geschilderde lijn of vorm een volgende oproept tot uiteindelijk een zuivere harmonie is bereikt. Deze methode leverde schilderijen op met gecompliceerde composities, maar vaak ook schilderijen waarin slechts enkele verfvegen tegen een leeg fond zijn geplaatst en een opperste spanning realiseren. Hussems vormconstellaties appelleren aan alles
wat in de zichtbare werkelijkheid existeert, maar zeker ook aan alles wat zich op metafysische ni- veau verhouding aangaat. Zijn schilderijen gaan dan over universele waarden, maar tegelijkertijd ook over schilderkunst zelf, omdat ze de meest heldere uitspraken zijn over schriftuur, kleur, vorm en compositie en directe registraties zijn van het schilderkunstig proces. Kunstschilder Eric de Nie merkte in dit verband ooit op: “Wat me zo aan Hussem bevalt, is zijn eerlijkheid. Hij verhult niet, maar laat zien.” Tijdens zijn leven mocht Hussem zich verheugen op veel bewondering onder vakgenoten en verzamelaars, maar een echt grote doorbraak bleef uit. Dat heeft er alles mee te maken dat in de jaren vijftig de belangstelling voor modern schilderen eerder uitging naar Cobra en naar meer lyrisch expressionistisch werk. In de jaren zestig – toen Hussem zijn hoogtijdagen als schilder beleefde – voerden dan weer stromingen als Zero, minimal art, neo-figuratie de boven- toon en na zijn dood duurde het lang alvorens het schilderen op doek aan herwaardering toe was. Zo onderhand, met de toenemende afstand van jaren, lijkt de betekenis van Hussems kunstenaarschap zich alleen maar aan scherper af te tekenen tegen een achtergrond van opeenvolgende vormen van modernisme. Hussem, hij heeft de tijd…

(Han Steenbruggen, Collect april 2018)

Toont alle 3 resultaten